Biodiversiteit is de basis van een gezonde leefomgeving. Plaagdierbestrijding, het voorkomen van ziektes in planten en bomen, een goede waterhuishouding, CO2 vermindering en fijnstof vermindering zijn allemaal terug te leiden naar een goede biodiversiteit in de stad.
Het biodiversiteitskader beschrijft het Rotterdamse beleid voor het opnemen van biodiversiteit in planvorming. De gemeente Rotterdam werkt ten aanzien van biodiversiteit met een gebiedsindeling op basis van ecologisch karakter, oftewel kernbiotopen. Per kernbiotoop zijn drie gidssoorten aangewezen. De levensbehoeften van deze gidssoorten worden uitgedrukt in de 4 V’s: Voedsel, Verblijfplaats, Veiligheid en Verbinding. Aan al deze levensbehoeften moet voldaan worden om een gidssoort en diverse meeliftende soorten een plek te geven in een project. Neem voor meer informatie over biodiversiteit contact op met een ecoloog via: stadsecologen@rotterdam.nl.
De stad is niet overal hetzelfde. Daarom delen we de stad op in kernbiotopen (en vervolgens in sub-biotopen) met bijhorende gidssoorten. Kijk voor de volledige lijst van gidssoorten op https://www.rotterdam.nl/biodiversiteit.
Een kernbiotoop is een verzameling van sub-biotopen die gezamenlijk karakteristiek zijn voor een deel van de stad. Bijvoorbeeld smalle straten met straatbomen, blokbebouwing met pannendaken en goed ontwikkelde achtertuinen karakteriseert de stedelijke wijk. Rotterdam is ingedeeld in 20 kernbiotopen, waarop de ontwikkeling van onder andere de Toolbox Natuurinclusief Rotterdam en het meetnet is gestoeld. Bij de ontwikkeling van de kernbiotopen is zoveel mogelijk de Rotterdamse stijl gevolgd om inbedding in bestaand beleid mogelijk te maken.
De gidssoorten behorende bij de kernbiotopen staan voor een reeks aan samenhangende planten en dieren in een bepaald deel van de stad. Dus als de verblijfplek voor de gidssoort verbetert, gaat dat ook op voor de soorten in zijn kielzog. De gidssoort is een soort die bepaalde leefomstandigheden nodig heeft die samen ook leefomstandigheden creëren voor een groot aantal andere soorten. Hierdoor is de soort een gids naar een biodiversiteit die past bij de kernbiotoop.
De aangewezen gidssoorten voor de verschillende kernbiotopen staan in onderstaande tabel:
Kernbiotoop | Gidssoort |
Parken | Zanglijster, Icarusblauwtje, Steenrode heidelibel |
Begraafplaatsen | Rosse vleermuis, Egel, Ijsvogel |
Bossen | Boomklever, Watervleermuis, Bont zandoogje |
Sportcomplexen | Groene specht, Icarusblauwtje, Ruige dwergvleermuis |
Volkstuinen | Ransuil, Vos, Gehakkelde aurelia |
Binnenstad | Zwarte roodstaart, Gewone dwergvleermuis, Steenhommel |
Stedelijke wijken | Gierzwaluw, Boomblauwtje, Egel |
Tuindorpen | Egel, Huismus, Tweestippelig lieveheersbeestje |
Tuinsteden 1950-1970 | Laatvlieger, Bunzing, Dagpauwoog |
Groenstedelijke wijken na 1970 | Gewone dwergvleermuis, Atalanta, Sperwer |
Groenstedelijke wijken na 1990-2000 | Huismus, Icarusblauwtje, Egel |
Duinen | Nachtegaal, Oranje zandoogje, Parnassia |
Bedrijventerreinen | Scholekster, Boomvalk, Bruin blauwtje, ruige dwergvleermuis |
Getijdenrivieren | Fint, Spindotterbloem, Bever |
Plassen | Roerdomp, Vroege glazenmaker, Watervleermuis |
Zoet water: Rivieren Rotte en Schie, Stedelijke watergangen en singels | Bittervoorn, Meervleermuis, Hermelijn |
Polders (Klei en Veen) | Grutto, Waterspitsmuis, Zwanenbloem |
Groene infrastructuur | Bruin blauwtje, Gewone rolklaver, Hermelijn |
Onderstaande lijst toont een aantal algemene principes die voor alle projecten waardevol zijn om toe te passen ter bevordering van de biodiversiteit:
Houd het donker: Pas zo min mogelijk verlichting toe. Zorg op plekken waar verlichting wel noodzakelijk is dat omliggend groen en water worden ontzien van lichtverstoring.
Water is essentieel: Zorg voor toegankelijk water. Dit kan door natuurvriendelijke oevers, wadi’s of blauwe daken.
Groen, tenzij: Zorg voor zo veel mogelijk onverhard oppervlak met een diversiteit aan beplanting. Diversiteit zit in plantsoorten, gelaagdheid van vegetatie en bloeiperiode. Werk zo veel mogelijk met inheemse afkomst van nieuwe aanplant.
Bodem als basis: Zorg voor een goed doorlaatbare bodem vol bodemleven. Kies voor een inrichting en plantkeuze die past bij de bodem en grondwaterstand. Zorg voor een standplaats waar bomen en struiken groot en oud kunnen worden. Houd rekening met variatie in nat-droog, zon-schaduw en reliëf in het landschap (hoogteverschillen).
Verbind met de omgeving: Sluit bij ontwerp- en inrichting van gebieden aan op omliggende groenblauwe structuren. Denk hierbij aan bomenrijen, bosplantsoen, bermen en oevervegetatie.
Behoud bestaande natuurwaarden: Oudere bomen, groene structuren of verblijfplekken van dieren zijn moeilijk te vervangen. Behoud van deze waarden is daarom het uitgangspunt.
Bouw natuurinclusief: Ontwerp in samenhang met de buitenruimte, in 3D (van gevel tot dak). Denk aan groene daken, groene gevels en verblijfplaatsen voor vogels, vleermuizen en insecten. Maak gebruik van natuurlijke materialen.
Beheer natuurinclusief: Geef de natuur de ruimte zich spontaan te ontwikkelen. Laat waar mogelijk verruiging toe, verwerk snoeiafval in takkenrillen en laat dode bomen staan of liggen. Beheer enkel waar het nodig is en maai door middel van maatwerk en variatie, met aandacht voor timing en schaal.
Naast de indeling in kernbiotopen zijn er ook ecologische structuren. De ecologische structuren zijn cruciaal als het gaat over het versterken en behouden van de biodiversiteit.
Als er geen structuren zijn, is er geen verplaatsing mogelijk, dus geen verspreiding en geen uitwisseling binnen en tussen soortgroepen. Het netwerk van groene en blauwe lijnvormige elementen in de stad (en naar buiten de stad) inclusief groene en blauwe kernbiotopen vormen de ecologische groene/blauwe structuur.
De samenhang van deze elementen en kernbiotopen zorgt voor een structuur waarlangs dieren zich kunnen verplaatsen door de stad heen. Let op dat de ecologische groen/blauwe structuur niet gelijk is aan de groenstructuur van de stad. Voor een ecologische structuur zijn namelijk de juiste omstandigheden op de lijnvormige elementen benodigd, zodat dieren gebruik kunnen maken van deze elementen. Bijvoorbeeld is donkerte nodig langs een bomenrij voor vleermuizen om deze structuur te kunnen gebruiken. Een structuur voor de egel bijvoorbeeld moet bestaan uit lage struiken die voldoende dekking bieden om veilig van A naar B te kunnen komen.