In Rotterdam bouwen we circulair. We benutten de aanwezige waarde van de stad door gebouwen, materialen en cultuurhistorie zo veel mogelijk te behouden en hoogwaardig her te bestemmen of -gebruiken. We sturen op vermindering van het gebruik van primaire grondstoffen en de milieuvoetafdruk door toepassing van hergebruikte, herbruikbare of biobased materialen. Gebouwen worden toekomstbestendig ontworpen op basis van circulaire principes.
Uitgangspunt voor alle ontwikkelingen zijn onze landelijke aangescherpte klimaatdoelen (55% CO2 reductie in 2030). Hierom bouwen we Paris Proof (voor zowel het energie- als materiaalgebruik). Voor de gebruiksfase scheppen we de voorwaarden om ook buiten de eigen ontwikkeling vraag en aanbod van energie, materialen en water zo veel mogelijk aan elkaar te verbinden.
Waar in de MPG (MilieuPrestatie Gebouwen) de gehele levenscyclus van het gebouw beschouwd wordt (dus inclusief sloop) kijkt Paris Proof naar de doelen van 2030 en 2050. De wetenschappers maken het heel duidelijk, elke ton aan CO₂-uitstoot voegt toe aan de opwarming van de aarde. Het klimaat dat wij en onze (klein)kinderen zullen meemaken in de toekomst, is afhankelijk van onze beslissingen in het hier en nu. In het klimaatakkoord van Parijs is afgesproken om de opwarming van de aarde te beperken tot maximaal 2°C en een maximale inspanning te leveren om tot 1,5 °C te halen. Middels een budgetbenadering zijn er grenswaarden geformuleerd om de opwarming van de aarde binnen de 1,5°C te houden.
Alle inspanningen van de afgelopen jaren hebben ertoe geleid dat er veel aandacht is voor de reductie van operationele CO₂-uitstoot. Hiermee bedoelen we de uitstoot als gevolg van de energievoorziening en het verwarmen en koelen van gebouwen. De ontwikkelingen om deze uitstoot te verminderen en gebruik te maken van hernieuwbare energie zijn belangrijk en dat moet natuurlijk ook doorgaan. De impact van het materiaalgebruik in de bouw wordt hiermee des te groter (de zogenaamde. materiaalgebonden CO₂-uitstoot, of Embodied Carbon). Met het tekenen van het Paris Proof commitment heeft Gemeente Rotterdam zich verbonden aan de doelstelling om het energieverbruik in de gebouwde omgeving met 2/3e te verlagen en Paris Proof in al onze eigen projecten mee te nemen.
Meer achtergrondinformatie is hier te vinden: Paris Proof Materiaalgebonden rekenprotocol
Het realiseren, onderhouden en slopen van gebouwen leidt tot een bepaalde hoeveelheid milieu-impact. Deze milieu-impact wordt uitgedrukt in de MPG: de Milieuprestatie Gebouw. De MPG is tevens het wettelijke sturingsinstrument om vanuit bouwwetgeving te sturen op duurzaamheidsprestaties.
Bij circulaire gebiedsontwikkeling wordt de milieu-impact van de ontwikkeling zoveel mogelijk beperkt. Deze milieu-impact wordt uitgedrukt in de MPG (B&U) en MKI (GWW). De MPG (Milieu Prestatie Gebouwen) is een belangrijke maatstaf voor de duurzaamheid van een gebouw. Hoe lager de MPG, hoe duurzamer het materiaalgebruik. Voor de werken in de openbare ruimte wordt net als bij individuele infrastructurele projecten gekeken naar de MKI (Milieu Kosten Indicator). De MKI weegt alle relevante milieueffecten over de levenscyclus van een product en drukt deze uit in euro’s.
Meer achtergrondinformatie is hier te vinden: MilieuPrestatie Gebouwen
Het adaptief vermogen bepaalt de mate van aanpasbaarheid van de inrichting (en daarmee functie) van een gebouw. De belangrijkste milieueffecten van het bouwen van een gebouw hebben betrekking op de draagstructuur en de gevel. Als de levensduur van de draagstructuur kan worden verlengd, levert dit aanzienlijke milieuwinst op.
Om het adaptief vermogen van een gebouw te bepalen kan je de volgende rekenmethodiek gebruiken.
De losmaakbaarheid van onderdelen is belangrijk om tussentijdse aanpassing van het gebouw mogelijk te maken en onderhoud te vereenvoudigen. Daarnaast maakt dit toekomstig hergebruik mogelijk.
Losmaakbaarheid is de mate waarin een product in een gebouw demontabel is. Een losmaakbaar product of gebouw heeft een hogere hergebruikpotentie, is gemakkelijker te onderhouden, is meer adaptief en het maakt alternatieve verdienmodellen mogelijk.
Meer achtergrondinformatie is hier te vinden: Meetmethodiek Losmaakbaarheid
De keuze voor het type materiaal is een belangrijk onderdeel van circulaire gebiedsontwikkeling. Zo voorkomt toepassing van meer hergebruikt materiaal nieuwe productie en zorgt toepassing van meer biobased materiaal voor CO2-vastlegging. Nieuw in te brengen materialen in de gebouwen en in de openbare ruimte zijn dan ook zoveel mogelijk afkomstig van hernieuwbare bronnen (biobased bouwmaterialen zoals hout) of van secundaire bronnen (vanuit hergebruik of recycling). Primaire grondstoffen worden zoveel mogelijk vermeden.
De herkomst van materialen wordt inzichtelijk gemaakt in een levenscyclusanalyse (LCA).
De meeste milieuwinst wordt behaald door zo min mogelijk beton in het ontwerp toe te passen. Voor het beton wat (noodzakelijk) wordt toegepast is het van belang dat dit zo duurzaam mogelijk wordt geproduceerd. Het grootste deel van bouw- en sloopafval bestaat uit beton en steenachtig puin. Daar kun je opnieuw beton van maken. Zo verminder je de milieu-impact die gepaard gaat met de betonproductie uit primaire grondstoffen. Door het gebruik van steenachtig puin (i.p.v. grind) is wel meer cement nodig is om het te binden. Dit vermindert de milieuwinst dus wel. Rotterdam is ondertekenaar van het Betonakkoord. Daarin wordt de ambitie uitgesproken dat alle beton in 2030 dat vrijkomt, wordt hergebruikt.
Houten gebouwen slaan opgenomen CO2 voor langere tijd op, tijdens bouwwerkzaamheden wordt er nagenoeg geen stikstof uitgestoten en het materiaal is oneindig hernieuwbaar. Alleen dat maakt de aandacht voor houtbouw al legitiem, maar hout heeft meer te bieden dan dat:
Lichtgewicht
Zo is hout wel zes keer lichter dan beton, waardoor het materiaal bij uitstek geschikt is om de stad te verdichten door middel van optopping of door te bouwen op moeilijk bereikbare plekken of slappe ondergronden. Funderingen kunnen lichter worden uitgevoerd. Het lichte gewicht maakt hout ook geschikt voor renovatie doeleinden.
Minder bouwoverlast
Houten gebouwonderdelen, zelfs hele woningen, kunnen in zijn geheel in de fabriek worden geprefabriceerd. Als een bouwpakket worden deze op de bouwplaats aangeleverd. Dit levert aanzienlijk minder bewerkingen op de bouwplaats op. Dit leidt tot minder bouwoverlast qua geluid, uitstoot van stoffen en afval. Daarnaast zorgt het lichtgewicht en prefabricage tot wel 6x minder vervoersbewegingen naar de bouwplaats toe en neemt de totale bouwtijd aanzienlijk af. Bouwen met hout betekent minder bouwoverlast voor de omgeving.
Flexibiliteit
Houtbouw is eenvoudig te ontwerpen met droge verbindingen in demontabele vorm. Bovendien is hout goed bewerkbaar. Dit betekent dat onderdelen van massief houten gebouwen goed zijn aan te passen en bij demontage her te gebruiken voor een tweede leven als woning of ander houtproduct. Doordat de hoofddraagconstructie wanden en vloeren niet worden blootgesteld aan weer en wind gaan deze producten heel erg lang mee. Tot wel honderden jaren. Dit maakt het materiaal uitermate geschikt om circulair te bouwen.
Stikstof
De stikstof crisis heeft de bouwsector in 2019 volledig stilgelegd. Bouwen met hout heeft hierin veel potentie, namelijk door het lichte gewicht en de hoge mate van prefabricage wordt er op de bouwplaats zelf nagenoeg geen aanpassingen meer gedaan. Zwaar gereedschap is niet nodig en in de meeste gevallen is een elektrische hijskraan voldoende. Op de bouwplaats van een massief houten gebouw wordt daardoor nauwelijks stikstof uitgestoten waardoor er ook gemakkelijk in de buurt van Natura 2000 gebieden gebouwd kan worden.
Gezond wonen
Met houtbouw haal je de natuur letterlijk in je gebouw. Verschillende onderzoeken laten zien dat een houten gebouw mentaal en fysiek tot een gezonder klimaat leidt. Hout zorgt voor een betere en stabielere lucht- en vochtcirculatie. Installaties kunnen lichter en eenvoudiger worden uitgevoerd. Het in het zicht laten van houten gebouwdelen draagt bij aan een mentaal gezondere omgeving.
Toekomstig hergebruik van materialen is belangrijk in een circulaire economie. Wanneer nieuwe gebouwen, infrastructuur en andere objecten in de openbare ruimte het einde van hun levensduur hebben bereikt, moet hoogwaardig hergebruik mogelijk zijn om met minimale impact de toekomstige bouw mogelijk te maken. Nieuw in te brengen materialen zijn zo veel mogelijk ontworpen om hergebruikt of gerecycled te worden aan het einde van de levensduur (oftewel een circulair toekomstscenario).
De toekomstwaarde drukt uit wat het einde-levensduurscenario van producten is: hergebruiken, recyclen, verbranden of storten. Dit is uitgedrukt in massapercentage. Dit einde-levensduurscenario is gebaseerd op de waarden uit LCA-berekening van producten. Hierin zijn forfaitaire waarden gedefinieerd.
Hergebruikt materiaal kan komen uit sloopprojecten waarna het verzameld en opgeslagen wordt in materialen hubs.
Een van de doelstellingen van de circulaire economie is het verminderen van schadelijke stoffen in het milieu en het verbeteren van de gezondheid en het welzijn van mens en natuur. Toxiciteit kan echter een obstakel vormen voor de circulaire economie, omdat sommige materialen en stoffen schadelijk kunnen zijn. Daarom is het belangrijk om er in de circulaire economie voor te zorgen dat materialen en stoffen veilig gerecycled en hergebruikt kunnen worden zonder de gezondheid van mensen en het milieu te schaden. Daarnaast is het van belang dat bij het selecteren van nieuwe producten, deze geen toxische stoffen bevatten om een gezonde circulaire economie te borgen.
Onderbouwing
Toxiciteit wordt gedefinieerd als de mate waarin een stof of een bepaalde omgeving schadelijk kan zijn voor een organisme, inclusief menselijke wezens, dieren en planten. Er wordt onderscheid gemaakt tussen humane en ecologische toxiciteit. De verschillen worden hieronder toegelicht:
– Humane toxiciteit is het vermogen van een stof of een product om schadelijk te zijn voor de gezondheid van mensen. De mate van humane toxiciteit is afhankelijk van verschillende factoren, waaronder de dosis, de duur van de blootstelling, de wijze van blootstelling en individuele gevoeligheid.
– Ecologische toxiciteit is het vermogen van een stof of een product om schadelijk te zijn voor het milieu. Ecologische toxiciteit is afhankelijk van verschillende factoren, waaronder de afbreekbaarheid van de stof, de mate van verspreiding in het milieu, de effecten op verschillende organismen en de ecologische impact op de lange termijn.
Het belangrijkste verschil tussen humane en ecologische toxiciteit is de schaal van de impact. Echter zijn deze twee vormen van toxiciteit vaak verweven en kunnen elkaar daardoor beïnvloeden.
Materialenhubs zijn verzamelplaatsen waar materiaal tijdelijk kan worden opgeslagen voor dat het wordt hergebruikt. Niet alle grondstofstromen hoeven in het eigen plangebied terug te komen. Met name de overbruggingstijd tussen sloop en nieuwbouw bemoeilijkt het hergebruiken in het plangebied, waardoor het project onnodig duur of complex wordt. Wel kan je ervoor zorgen dat de materialen uit jouw sloop terechtkomen bij een materialenhubs. Ze kunnen in andere projecten worden hergebruikt. Rotterdam stimuleert de opzet en het gebruik van dergelijke hubs.
Een materialenpaspoort beschrijft van alle gebruikte materialen en componenten hoeveel er in een gebouw of infrastructuur zijn verwerkt en wat de Milieu Kosten Indicatie (MKI) is van de gebruikte materialen. Een materialenpaspoort biedt onder andere inzicht in:
– Adaptieve gebouwonderdelen, zodat de gebruiksfunctie in de toekomst kan wijzigingen;
– Losmaakbaarheid van gebouwonderdelen, waarin functies met een hoge onderhoudsbehoefte, snelle doorloop of korte levensduur zijn gevestigd.
– Restwaarde van de gebruikte materialen en procesafspraken voor het einde van de gebruiksfase.
Mogelijke hulpmiddelen bij het opzetten van een materialenpaspoort zijn onder andere het Madaster en de oogstkaart. Het Madaster is een materialenpaspoort/databank, waarin de herkomst, waarde en levenscyclus van het product staan vermeld. Er is een oogstkaart, waarin landelijk staat aangegeven waar er materialen beschikbaar zijn.
We streven naar 15 kilogram per jaar per huishouden minder GFT in het restafval. Ongeveer 75% van de woningbouw in Rotterdam is gestapelde bouw. Omdat de hoeveelheid tuinafval beperkt is bij hoogbouw, spreken we over groente, fruit en etensresten (GFE-afval) in plaats van groente, fruit en tuinafval (GFT-afval). Bij gestapelde bouw is vaak te weinig ruimte om GFE gescheiden in te zamelen. We dagen de ontwikkelaar hier wel voorzieningen voor te treffen, zodat het ook in gestapelde bouw eenvoudiger wordt om GFE gescheiden in te zamelen.